Uitsluiten aansprakelijkheid via bord

27 mei 2021

De meesten kennen ze wel: de bordjes met de tekst ”Iedere aansprakelijkheid uitgesloten”. Of teksten met soortgelijke strekking. In juridisch jargon heet dit: een ‘exoneratieclausule’. Exoneraties maken meestal ook deel uit van algemene leveringsvoorwaarden van bedrijven om hun risico op (gevolg)schade uit te sluiten. In dit blog bespreek ik de nieuwste rechtspraak over dit onderwerp en sluit af met een praktisch advies.

Ondernemers die denken dat ze na plaatsing van zo’n bord geen enkel risico lopen, komen bedrogen uit. In 2011 maakte de kantonrechter[1] korte metten met de bekende bordjes in garderobes, de ‘klassieke exoneratie’. De garderobe-overeenkomst wordt beschouwd als een ‘overeenkomst tot bewaarneming’. Door een jas niet terug te geven, is de onderneming deze overeenkomst niet nagekomen en -dus- schadeplichtig. Vaak zijn de financiële belangen veel groter en staan er vele duizenden euro’s op het spel. Of, nog erger, zijn er mensenlevens in het geding. Extra raadzaam om bezoekers van jouw terrein of pand volledig en zorgvuldig te wijzen op risico’s die zij daar kunnen lopen.

Exoneraties- algemeen

Wie goed om zich heen kijkt, ziet dit soort bordjes met exoneraties overal hangen, bij bedrijven, bij de ingang van bedrijfsterreinen, bij liften, bij evenemententerreinen en andere locaties die risicovol (kunnen) zijn. Afgelopen weekend zag ik er nog één toen ik met mijn kinderen een klimbos bezocht. De risico’s waren daar aanzienlijk, maar ik heb nergens voor hoeven tekenen. Dat is relevant. Daar sluit ik dit blog mee af.

Terreinborden met Warning

Complexer ligt het bij terreinborden met een zgn. “Warning”, bijvoorbeeld bij de ingang van terreinen waar specifiek gevaar dreigt en de bezoekers worden gewaarschuwd voor de risico’s, met uitsluiting van iedere aansprakelijkheid door de eigenaar van het terrein. Ook dit betreft een algemene voorwaarde in de vorm van een exoneratieclausule.

In 2014 oordeelde de Kantonrechter[2] nog dat een exoneratie op een terreinbord wel leidde tot uitsluiting van aansprakelijkheid van de onderneming. De tekst op dat bord luidde -voor zover relevant- als volgt: 

“[…] Men bevindt zich op bovengenoemde plaatsen met eventuele vervoermiddelen en/of goederen volledig op eigen risico. Voor schade en/of letsel, toegebracht aan personen, vervoermiddelen en goederen, hoe dan ook ontstaan, zijn H.T. Holland Terminals B.V. en Repaircon B.V. en voor deze vennootschap werkende personen niet aansprakelijk”.

Bijkomende omstandigheden

Eerder overwoog de Hoge Raad[3] al dat ‘bijkomende omstandigheden’ nodig zijn om tot een geldige uitsluiting van aansprakelijkheid te komen. De enkele waarschuwing op een bord is daarvoor onvoldoende. De bewijslast voor de ondernemer in dit verband is zwaar. Hij zal moeten bewijzen dat “het duidelijk moet zijn dat een waarschuwing op een bord zal leiden tot bepaald handelen of nalaten van bezoekers, waardoor gevaar wordt vermeden”. Het is niet eenvoudig om dit aan te tonen.

‘Warning’ in bezoekersfolder en controlevragen

De meest recente jurisprudentie hierover dateert van februari jl.[4] In die zaak was ook sprake van een terreinbord op een haventerrein met een Engelstalige ‘Warning’ met de volgende strekking: “Iedere aansprakelijkheid is uitgesloten, tenzij sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid”. Na betreding van dit terrein door een schipper ontstond aanzienlijke schade aan zijn schip. De terreineigenaar weigerde vergoeding met een beroep op de exoneratieclausule op het terreinbord.

Het bijzondere in die zaak was dat deze exoneratie ook in de bezoekersfolder van het bedrijf was opgenomen en er controlevragen zijn doorlopen. De bezoeker werd dus op verschillende manieren gewaarschuwd voor de risico’s op het betreffende terrein.

Deze exoneratie werd echter niet rechtsgeldig beschouwd, omdat:

  1. De bezoeker niet-juridisch geschoold was. Opmerkelijk: het gebruik van Engelstalige juridische begrippen kan leiden tot extra misverstanden, aldus de rechter. Ook kon de bezoeker geen juridisch advies meer inwinnen op dat moment;
  2. De exoneratie was niet specifiek onder de aandacht gebracht. Zelfs het feit dat het terreinrisico op het bord werd verduidelijkt met voorbeelden, was in dit geval onvoldoende;
  3. De clausule was geschikt om op te roepen tot waakzaamheid, maar niet voor het uitsluiten van aansprakelijkheid als gevolg van onzorgvuldig handelen (in dit geval van de kraanmachinist).

Zelfs als de borden al goed leesbaar waren opgesteld, de folder is ontvangen én de vragen zijn doorlopen, dan nog mocht de terreineigenaar er niet op vertrouwen dat de bezoeker -dus- instemt met deze teksten. De bezoeker van het terrein hoefde de schade van ruim € 77.000,- niet te betalen.

Advies

Terreineigenaren die risico’s willen uitsluiten, doen er verstandig aan om derden (bezoekers) te laten tekenen voor een overduidelijk genoteerde exoneratie, voordat zij het terrein betreden. Daarbij moet volstrekt duidelijk zijn welke specifieke risico’s bezoekers eventueel kunnen lopen en welke gevaarscheppende werkzaamheden worden uitgevoerd.

Kortom, laat een bezoeker uitdrukkelijk instemmen met een ‘Warning’ op een bord bij de ingang van uw terrein, als de bezoeker specifieke risico’s loopt. Doet u dat niet, dan bestaat de kans dat deze voorwaarde wordt vernietigd en u hierop dus geen beroep kunt doen. Uiteraard blijft een bezoeker altijd verantwoordelijk voor eigen (bewust) risicovol gedrag en volstaat voor die gedragingen wel een waarschuwing. Beschrijf echter gedetailleerd de risico’s en de gevolgen van bepaald gedrag als ’tekenen’ niet mogelijk is.

Advies nodig over exoneratieclausules, al dan niet op terreinborden? Of over algemene voorwaarden in het algemeen? Neem gerust contact op.

[1] Ktr. Utrecht, 16 maart 2011, ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ0382

[2] Ktr. Rotterdam, 28 maart 2014, ECLI:NL:RBROT:2014:4555

[3] HR 28 mei 2004, NJ 2005/105, ECLI:NL:HR:2004:AO4224

[4] Rechtbank Rotterdam, 24 februari 2021, nr. C/10/580842/HA ZA 19-776

Bevoegdheid kantonrechter

9 september 2020

Momenteel behandel ik een zaak over de nakoming van een koopovereenkomst van een hijskraan. Een Duits bedrijf koopt voor een bedrag van €75.000,- een kraan en partijen spreken een aanbetaling van 25% af. Na twee maanden moet de koper 75% betalen en volgt levering van de kraan.

Vooruitbetaling

Mijn cliënt, de verkoper van de kraan, bestelt de afgesproken kraan bij zijn leverancier na ontvangst van de vooruitbetaling van de koper (nu de wederpartij). Een week voor de afgesproken leverdatum trekt de koper zich ineens terug met een beroep op overmacht (niet letterlijk, maar daar komt zijn stelling wel op neer). Vervolgens maakt hij in mijn optiek een cruciale fout door direct de koopovereenkomst te ontbinden en terugbetaling te vragen van de aanbetaling. De situatie waarop hij zich beroept is geen overmachtssituatie en wordt ook niet onderbouwd met bewijzen. Zijn advocaat maakt het er voor zijn cliënt mijns inziens niet beter op door te stellen dat sprake zou zijn van onverschuldigde betaling. Dat lijkt me hier al zeker niet aan de orde, omdat sprake is van een verbintenis uit een overeenkomst. Mijn cliënt wordt gedagvaard voor de kantonrechter, waarin zijn aanbetaling van € 18.750,– wordt teruggevorderd. De bestelde kraan hoeft hij niet meer. Daarna meldt cliënt zich met de dagvaarding bij mij met verzoek om rechtsbijstand in de procedure. Ik doe op verzoek van cliënt nog een verwoede schikkingspoging (‘voorkomen is beter dan genezen’), maar de advocaat van de wederpartij slaat dat af. ‘Those who can, do – those who can’t sue’ (B. Shaw) breng ik ook nog onder zijn aandacht, maar ook dat heeft niet mogen baten.

Pacta sunt servanda

Mijn advies aan mijn cliënt was (en is) om aanspraak te maken op betaling van de totale koopsom, temeer omdat cliënt de kraan nog steeds wil leveren. Oftewel: Pacta sunt servanda (afspraken dienen nagekomen te worden). Dat vonden de Romeinen al en dat geldt in het Nederlandse recht nog steeds.

Dat betekent dat ik niet alleen verweer moet voeren tegen de terugbetaling van 25%, maar ook betaling moet eisen van het restant (75%). Hoe werkt dat in een procedure? Kan dat als je verweer voert?

Eis in reconventie

Ja, dat kan via een zogenaamde eis in reconventie (tegeneis/’counterclaim’). Dat doe je in hetzelfde processtuk, de conclusie van antwoord. Je voegt dan aan de conclusie van antwoord een ‘conclusie van antwoord in reconventie’ toe. In essentie komt het erop neer dat je aan de kantonrechter vraagt of hij in hetzelfde proces ook een oordeel wil vellen over de tegeneis. In dit geval een bedrag van €56.250,- Waar de eiser (wederpartij) eerst nog dacht een vordering op mijn cliënt te hebben, wordt hij ineens geconfronteerd met een tegenvordering van €56.250,00. Dat is een stuk goedkoper en sneller dan hiervoor een extra rechtszaak te starten bij sector civiel recht van de rechtbank (zie hierna), maar kan niet zomaar.

Competentie

Ik loop nl. tegen een ‘competentieprobleem’ aan. Immers, de kantonrechter is ‘slechts’ bevoegd om zich uit te spreken over zaken die gaan over bedragen tot maximaal € 25.000,-. Hij moet nu ineens oordelen over een totaal bedrag van € 75.000,- (de eis van koper en van mijn cliënt bij elkaar opgeteld). Volgens de wet mag dat niet en zou betekenen dat hij de zaak zou moeten doorverwijzen naar een andere afdeling van de rechtbank (sector civiel) met verplichtte advocaatvertegenwoordiging en aanzienlijke extra proceskosten (en vertraging!) tot gevolg. Dat wil mijn cliënt natuurlijk niet. Hij wil graag blijven bij de kantonrechter, een alleensprekende, relatief goedkope en laagdrempelige rechter[1]. En wil graag snel zijn geld waar hij recht op heeft. Hoe kun je dat oplossen?

Omgekeerde prorogatie (artikel 96 Rv)

Een relatief onbekend en helaas zelden toegepast artikel in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is artikel 96 Rv[2]. Dat artikel houdt in dat partijen samen kunnen afspreken om een ‘kantonrechter bevoegd te maken’ voor zaken die eigenlijk niet tot zijn competentie behoren. Dat heet ‘omgekeerde prorogatie’. Dat gold ook voor deze zaak. Dat artikel, bijna helemaal onder het stof, heb ik maar weer eens van stal gehaald.

Ik heb de advocaat van de wederpartij gebeld met de vraag of hij hieraan wilde meewerken. Hij zag het voordeel wel en heeft tot mijn opluchting aan mij bevestigd dat hij akkoord gaat, met het voorbehoud van de mogelijkheid van hoger beroep. Daarmee hebben wij ingestemd.

Dat betekent dat wij gewoon verder kunnen procederen bij dezelfde kantonrechter en dat ik namens mijn cliënt een tegeneis kon instellen van maar liefst € 56.250,00 (of welk bedrag dan ook) zonder vertraging en verdere oplopende kosten.

Creatieve oplossingen, ook in het procesrecht, zijn het leukst. Ook hier geldt: leuker kunnen we het niet maken, wel makkelijker en goedkoper.

 

[1]De kantonrechter behandelt alle geschillen die gaan over een financieel belang tot maximaal €25.000,-, alle arbeidszaken, alle huurzaken (ongeacht het bedrag), consumentenkoopzaken en consumentenkredietzaken. Ook behandelt hij een aantal familierechtelijke aangelegenheden.

[2] Artikel 96 Rv bepaalt: In alle zaken die slechts rechtsgevolgen betreffen die ter vrije bepaling van partijen staan, kunnen zij zich samen tot een kantonrechter van hun keuze wenden en zijn beslissing inroepen. Het geding wordt gevoerd op de wijze als door de kantonrechter bepaald.

 

Opschortingsrecht

7 februari 2020

 

Aanleiding voor dit blog is de discussie die ik laatst had met een rechter tijdens een zitting over een betalingsgeschil. Mijn cliënt (een aannemer) beriep zich op zijn opschortingsrecht, toen zijn facturen niet werden betaald. Oftewel: hij was gestopt met werken. Mijns inziens een zeer verstandige beslissing, zodat de achterstand niet verder is opgelopen.

De wederpartij (de opdrachtgever) stelde op zijn beurt dat hij was gestopt met betalen, omdat mijn cliënt zijn werk niet goed had uitgevoerd. Dit zogenaamde ‘bevrijdende verweer’ moest hij bewijzen volgens de wettelijke regels die daarvoor gelden. Mijn cliënt had toen hij stopte met werken niet meegedeeld dat hij een beroep deed op zijn opschortingsrecht. De wederpartij vond dat mijn cliënt hem hierover wel had moeten informeren. Dus ontstond een juridische patstelling in dit betalingsgeschil. Wie heeft gelijk?

Wat is opschorting?

Opschorting is het recht om uw eigen contractuele verplichtingen uit te stellen. Let wel: niet af te stellen. Het is dus een tijdelijke maatregel. Stel, u moet een factuur betalen voor een bepaald product of werk, maar het product is nog niet geleverd. Of de afgesproken werkzaamheden zijn niet compleet uitgevoerd of gebrekkig uitgevoerd.

In zo’n situatie is opschorting eigenlijk een pressiemiddel om uw contractpartij te stimuleren om alsnog zijn verplichtingen na te komen. Zolang dat niet is gebeurd, is het inroepen van een opschortingsrecht toegestaan. Dat is de reden dat het opschortingsrecht een zeer ‘populair’ middel is in het rechtsverkeer om nakoming van de verplichtingen van uw contractspartij af te dwingen. In incassodossiers en juridische dossiers komt het veelvuldig voor, al dan niet ten onrechte: een schuldenaar die beweert dat hij niet heeft betaald, omdat het werk niet goed is uitgevoerd. Dat zal hij dan moeten aantonen, bijv. via een deskundige.

Voorwaarden opschorting

  1. Er moet een opeisbare vordering zijn op de wederpartij. Oftewel: de wederpartij had zijn afspraken al moeten nakomen, maar heeft dit nog niet gedaan.
  2. Er moet voldoende samenhang bestaan tussen de vordering en de verplichting (‘connexiteit’). Soms is dat heel duidelijk: komt de verhuurder zijn verplichtingen niet na (bijv. oplossen van gebreken in het pand), dan mag de huurder (deels) stoppen met huur betalen. Of een verkoper van een woning mag weigeren om de woning te leveren, zolang daarvoor niet is betaald. Vorderingen tussen partijen staan echter niet altijd tegenover elkaar. Denk bijvoorbeeld aan een vordering van een aannemer op diens opdrachtgever tot betaling van enkele facturen van bouwproject B, terwijl die opdrachtgever van die aannemer herstel te vorderen heeft van opleverpunten van bouwproject A. Dan is opschorting niet toegestaan.
  3. Nakoming door de wederpartij moet nog mogelijk zijn. Als bijvoorbeeld een product niet meer leverbaar is, omdat het bijvoorbeeld uit de productie is gehaald, kan de leverancier niet meer nakomen. Dan heeft opschorting geen zin.
  4. Laatste voorwaarde is dat opschorting naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is. De opschorting moet in redelijke verhouding staan met de reden die daarvoor wordt aangevoerd. Als er bijvoorbeeld 10 auto’s zouden worden geleverd en 5 auto’s ontbreken, dan kunt u niet de gehele betaling opschorten. Redelijker zou zijn om alleen de betaling op te schorten ten aanzien van de 5 auto’s. Dit klinkt heel logisch en redelijk, maar u wilt niet weten hoe vaak hoge facturen worden ingehouden wegens een relatief gering gebrek. Dit brengt me bij het volgende punt: gedeeltelijke opschorting.

Gedeeltelijke opschorting

Het komt zeer regelmatig voor dat een hele factuur niet wordt betaald, terwijl de opdrachtgever slechts ontevreden is over een deel van de factuur. Of als meerdere facturen openstaan: de klacht ziet op werkzaamheden die in een of enkele facturen zijn gefactureerd, terwijl betaling wordt ingehouden van alle facturen.

Dat is natuurlijk niet toegestaan en dat blijkt ook uit de wet (artikel 6:262 BW). Het bedrag of de tegenprestatie die wordt opgeschort, mag niet hoger zijn dan de tekortkoming. Voorbeeld: er staat een factuur open van €10.000,- , maar de gebreken vertegenwoordigen ‘slechts’ een bedrag van € 2.500,- . In zo’n situatie moet de opdrachtgever of koper wel alvast € 7.500,- betalen.

In onze praktijk is dit aan de orde van de dag. Betaling van huur mag bijvoorbeeld worden opgeschort in verhouding tot de ernst van het gebrek in de woning. Betaling van een aanneemsom mag worden opgeschort tot het bedrag van de omvang van de bouwkundige gebreken. Betaling van facturen van een dienstverlener mag worden opgeschort in verhouding tot het deel van zijn wanprestatie, etc.

Algemene voorwaarden

Het opschortingsrecht is van regelend recht. De wet schrijft het dus niet dwingend voor. De bevoegdheid tot opschorting kan daarom contractueel worden beperkt óf verruimd. Mogelijk is dus, als voorbeeld, het opschortingsrecht van een koper te beperken tot een gedeelte van de koopprijs. Dergelijke beperkingen komen veelvuldig voor en zijn niet in de laatste plaats terug te vinden in algemene voorwaarden. Daarbij moet wel gezegd worden dat een dergelijk beding in een consumentenovereenkomst als onredelijk bezwarend wordt aangemerkt  (artikel 6:236 BW). Een verplichting tot vooruitbetaling – waarmee de bevoegdheid tot opschorting als het ware verloren gaat – is dat echter niet.

Meedelen opschorting

Terug naar de inleiding waarmee ik dit blog begon. In discussie met advocaat en wederpartij tijdens de zitting, zei ik wel stellig: ‘Een opschortingsrecht hoeft niet eerst te worden meegedeeld, maar in de dagvaarding is dat alsnog gedaan’ (mijn cliënt kon niet bewijzen dat hij het daarvóór al had meegedeeld), maar was die stelligheid wel gerechtvaardigd? Moet het opschortingsrecht worden medegedeeld aan de wederpartij?

De Hoge Raad heeft hierover in 2010 (HR 17-09-2010, 08/04197) uitspraak gedaan. Kort samengevat oordeelt het hoogste rechtscollege dat in zijn algemeenheid niet is vereist dat een partij die terecht zijn verplichtingen opschort, de wederpartij daarvan op de hoogte moet stellen. Dat strookt met de regel dat een beroep op een opschortingsrecht voor het eerst in een gerechtelijke procedure kan worden gedaan. Hoofdregel is dus dat geen mededeling hoeft te worden gedaan. De wet schrijft dit niet voor.

Uit de eisen van redelijkheid en billijkheid kan echter voortvloeien dat een schuldenaar pas van zijn opschortingsrecht gebruik mag maken nadat hij dit mét toelichting heeft meegedeeld. Daarbij is in het bijzonder van belang wat de wederpartij tijdens de opschorting wist of  had behoren te begrijpen, en wat degene die opschort, toen wist of had behoren te begrijpen.

Kortom, een beroep op opschorting hoeft niet altijd aan de wederpartij te worden meegedeeld, maar is wel aan te raden.

Tips

  1. Schort alleen op als een vordering niet wordt betwist of u zeker weet dat de betwisting onterecht is.
  2. Schort alleen op als uw verplichting in de overeenkomst samenhangt met de verplichting van de wederpartij (dus voortvloeien uit dezelfde overeenkomst).
  3. Betaal alvast het deel waarmee u het eens bent of lever het deel waarvoor is betaald. Vaak is gehele opschorting niet toegestaan, maar gedeeltelijke opschorting wel.
  4. Deel mee dat u een beroep doet op het opschortingsrecht, hoewel dat niet wettelijk verplicht is. De andere partij moet echter wel kunnen begrijpen waarom de verplichting is opgeschort. Als dat niet is gebeurd, is het geen verloren zaak: uw jurist kan dat alsnog doen, zelfs nog tijdens de gerechtelijke procedure.
  5. Als u niet wilt dat uw contractspartij opschort, dan kunt u dat uitsluiten in algemene voorwaarden (mits B2B- overeenkomsten)

Tenslotte

Opschorting is een veelomvattend en complex juridisch thema en niet alle finesses en uitzonderingen kunnen in een kort blog worden besproken. Dit blog gaat over het algemene opschortingsrecht, maar er zijn ook nog diverse bijzondere opschortingsrechten (zoals het retentierecht) dat ik in een volgend blog zal bespreken.

Vragen

Heeft u vragen of twijfels over het opschortingsrecht? Of wilt u dit in algemene voorwaarden uitsluiten? Neem gerust vrijblijvend contact op. Wij helpen u graag verder!